Inspiratieportret 5 — Simone Weil

Henri Bontenbal
5 min readMay 6, 2023

Wie de teksten van de Frans-Joodse filosofe en politiek activiste Simone Weil (1909–1943) leest, ervaart zowel momenten van bewondering voor haar creativiteit en denkkracht, maar ook momenten van irritatie over haar rechtlijnigheid en stelligheid. Haar intellectuele eerlijkheid maakt haar soms hard, voor zichzelf en voor anderen. Toch inspireert Simone Weil, misschien juist omdat haar teksten zo schuren en zij haar leven zo consequent volgens haar idealen leefde. Met haar gedachten over de verworteling van de mens legt ze daarnaast een belangrijk verlangen van de huidige mens bloot, namelijk het verlangen naar een thuis in onze, steeds complexer geworden wereld.

Simone Weil wordt in Parijs geboren in een Joods gezin. Het geloof speelt in het gezin echter geen rol. Wetenschap en cultuur daarentegen des te meer. Simone is, net als haar broer tegen wie ze opkijkt, erg begaafd en studeert graag. Tegelijkertijd heeft ze een zwakke gezondheid en wordt vanaf haar twaalfde gekweld door heftige migraineaanvallen, waar ze tot het einde van haar leven regelmatig last van heeft. Ze studeert filosofie, wordt actief voor een vakbond en gaat aan de slag op een boerenbedrijf en een vissersboot. Want ze wil zelf onderdeel van het ‘proletariaat’ zijn en solidair zijn met de arbeiders, in hun erbarmelijke omstandigheden.

Na haar studie wordt Weil lerares filosofie en politiek actief. Ze schrijft artikelen over het lot van de arbeider en neemt deel aan stakingen, wat haar de bijnaam ‘de rode maagd’ oplevert. Maar in 1934 besluit ze zich uit politieke activiteiten terug te trekken en fabrieksarbeidster te worden, ondanks haar zwakke gezondheid. Haar ervaringen in de fabrieken hebben haar leven en haar denken gestempeld. Ze schreef daarover (in: Wachten op God): “Ik wist wel dat er veel leed in de wereld is, ik was erdoor geobsedeerd, maar nooit was ik er langdurig mee in aanraking geweest. Toen ik echter in de fabriek kwam, en in aller ogen en ook in de mijne geheel was opgegaan in de naamloze massa, is het ongeluk van de anderen mij in vlees en bloed gedrongen.”

In de kringen waarin Weil zich begeeft, wordt verwacht dat zij zich als revolutionaire heldin van het marxisme zal ontpoppen, maar tot teleurstelling van haar filosofische vrienden gaat Weil een andere weg. Ze maakt kennis met de katholieke spiritualiteit, begint met een religieuze zoektocht en heeft een aantal spirituele ervaringen. Daarover schrijft ze: “In 1937 heb ik in Assisi twee wonderlijke dagen doorgebracht. Toen ik daar alleen was in de kleine Romaanse kapel uit de twaalfde eeuw, waarin sint Franciscus zo vaak gebeden heeft (…) werd ik door iets dat sterker was dan ikzelf voor het eerst van mijn leven op de knieën gedwongen.” Over een andere religieuze ervaring schrijft ze: “Deze ervaring heeft bij mij benadering beter doen begrijpen dat het mogelijk is vast te houden aan de liefde van God temidden van het ongeluk.”

Haar religieuze zoektocht vermindert haar aandacht voor de wereld en de mens niet, integendeel. Ze bekommert zich onverminderd om het lot van de ‘verworpenen der aarde’. Ze gelooft alleen niet meer dat een massabeweging, een revolutie zoals de communisten dat wilden, het antwoord is op de vraag hoe het lot van deze mensen te verbeteren. Als de Duitsers in 1940 Parijs bezetten, vlucht Weil naar Marseille, waar ze zich bij het verzet aansluit. Twee jaar later vlucht ze met haar ouders naar New York, maar een paar maanden later keert ze terug naar Europa, naar Londen. Daar raakt ze al snel uitgeput. Door de combinatie van haar zwakke gezondheid en haar ascetische levensstijl wordt ze ziek en sterft op vierendertigjarige leeftijd aan ondervoeding en tuberculose.

Een belangrijk begrip in het denken van Simone Weil is wachten (attendre in het Frans). Dit verstaat zij als een houding van de geest die open staat voor een andere werkelijkheid en onze medemens. Het betekent: stil worden, aandachtig zijn, afzien van de eigen vooroordelen, ontvankelijk zijn en zich open stellen. Deze houding van aandacht moet ook in de houding tot de naaste zichtbaar zijn. “De volheid van de naastenliefde is eenvoudig het vermogen de naast te vragen: “Waaraan lijdt u?” — Dat betekent te beseffen dat de ongelukkige mens bestaat, niet als één uit velen, als een exemplaar van de sociale categorie die het etiket ‘ongelukkig’ draagt, maar als een mens die gelijk is aan ons, een mens die op zekere dag het onuitwisbaar merkteken van het ongeluk ontving.”

In november 1942 schrijft Weil haar essay Verworteling (L’enracinement) en dit wordt ook wel als haar filosofisch testament beschouwd. Verworteling betekent: ergens geworteld in zijn, verbonden zijn met een plaats, gemeenschap en beroep. Verworteling is het tegenovergestelde van de ontworteling, die Weil in haar tijd overal om zich heen ziet. De ontworteling is de ‘gevaarlijkste ziekte van de moderne samenleving’, een ziekte die wordt veroorzaakt door industrialisatie, technologische ontwikkeling en een ruw kapitalisme, met als gevolg daarvan een doorgeschoten individualisme en een teloorgang van onze banden met tradities en gemeenschappen. We zijn ‘een diepe en levende verbinding’ met onze omgeving kwijtgeraakt en daarmee het gevoel van thuis zijn in deze wereld. Weil schrijft:

“‘Geworteld zijn’ is misschien de belangrijkste en meest miskende behoefte van de menselijke ziel. Het is ook een van de moeilijkst definieerbare. Een mens wortelt doordat hij daadwerkelijk, actief en op natuurlijke wijze deelneemt aan een gemeenschap die bepaalde schatten uit het verleden levend houdt en gevoelens over de toekomst koestert. Met dat op natuurlijke wijze deelnemen bedoel ik de verbondenheid met plaats, geboorte, beroep of omgeving. Elk mens heeft behoefte aan velerlei wortels omdat hij bijna alles van zijn morele, intellectuele en spirituele leven moet opvangen uit de omgevingen waarvan hij op natuurlijke wijze deel uitmaakt.”

Weil ziet deze ontworteling in de relatie van de arbeider tot zijn arbeid — de mechanisering heeft de arbeider van hoogwaardig werk beroofd en daarmee is de arbeid van zijn waardigheid ontdaan — maar ook in de geografische ontworteling. Maar mensen moeten zich verantwoordelijk kunnen voelen voor hun omgeving en politiek bestuur moet gedragen worden door de lokale gemeenschappen zelf, schrijft ze.

Het denken van Simone Weil — hoewel het soms ver van ons af kan staan en ons zelfs tegen de borst kan stuiten — heeft ook in onze tijd nog zeggingskracht. In deze wereld waarin nieuwe technologieën elkaar in snel tempo opvolgen en onze relaties vluchtiger en gemeenschapsbanden zwakker maken, waarin waardevol werk niet voor iedereen beschikbaar is en de binding met de lokale leefomgeving soms verdwenen is, is het verlangen naar verworteling alleen maar belangrijker geworden. We verlangen naar aan een gevoel van thuis zijn in deze wereld. Een mens zonder wortels bloeit niet.

In een sterk geglobaliseerde wereld is de binding met het lokale heel belangrijk (‘glokalisering’). We zien dat terug in begrippen als mienskip en noaberschap. Als we ons thuis willen voelen in deze complexe wereld, hebben we gemeenschappen waarin we geworteld zijn, nodig. Alleen een politiek die aandacht heeft voor deze noodzakelijke verworteling kan een samenleving meehelpen tot bloei te komen.

--

--